Koos Biesmeijer: ‘Verdichten en vergroenen gaan prima samen’ - KAN bouwen

Koos Biesmeijer: ‘Verdichten en vergroenen gaan prima samen’

Dit artikel verscheen eerder in Stadszaken

Verwar de stad vooral niet met natuur. Dat stelt ecoloog Koos Biesmeijer, wetenschappelijk directeur van Naturalis Biodiversity Center. Liever spreekt hij van een ‘natuurinclusieve stad’, waar de natuur te gast is. Verdichten en vergroenen gaan volgens Biesmeijer prima samen. Maar de stad mag wat hem betreft in de toekomst ook naar buiten uitbreiden.

‘Een netwerk van flora en fauna heeft tientallen jaren nodig om echte, volwassen natuur te worden’, zegt Koos Biesmeijer tijdens een interview met Stedelijk Interieur. ‘Dat is aangetoond in studies waarin landbouwgrond de transformatie ondergaat naar natuurgebieden’. Hij benadrukt dat je de stad niet moet verwarren met een natuurgebied. ‘De stad is in eerste instantie een plek voor mensen. De natuur is een nevenfunctie in de stad, en dient vooral de mens. Het maakt de stad gezonder en aantrekkelijker.’

De KAN-leerpunten van Koos Biesmeijer

  • De stad is in eerste instantie een plek voor mensen;
  • Echte natuur in de stad is bijvangst: ‘stadsgroen’;
  • Blijf nadenken over welke soorten je kunt en wilt hebben;
  • De omvang van een natuurgebied doet er het meest toe: de eilandtheorie;
  • Alle inspanningen hebben zin, ook op balkons en dakterrassen;
  • De stad van de toekomst mag naar buiten uitbreiden;
  • Er is lef nodig om op systeemniveau te denken.

Méér biodiversiteit in de stad
Maar dat is maar het halve verhaal. Want in vergelijking met het agrarische platteland zoals we dat kennen, doen steden en dorpen het relatief juist goed als er naar de biodiversiteit en natuurwaarden gekeken wordt. ‘Algemene planten- en diersoorten vinden er, juist omdat het stedelijke landschap van alles wat heeft, hun thuis. De stad gebruikt minder gif dan in de landbouw, oefent minder druk uit op de bodem en stoot minder stikstof uit.’

Verdichting op zich is niet erg. Het is juist een kans om ruimte voor groen vrij te spelen. Verdichten betekent namelijk minder afstand tot voorzieningen en daardoor minder noodzaak voor auto’s en bijbehorende infrastructuur, waaronder parkeergelegenheid en autowegen.

Echte natuur in de stad beschouwt Biesmeijer als ‘bijvangst’. Liever spreekt hij over ‘stadsgroen’. En dat is geen waardeoordeel. Zonder groen in de stad wordt de stedeling ongelukkig, houdt hij of zij de leefomgeving minder op orde en kampt de stedeling met hittestress en andere klimaateffecten. Omgekeerd werkt dat ook: juist in de wilde natuurgebieden is recreatie de bijvangst. De organisatie Natuurmonumenten, waar Biesmeijer vicevoorzitter van is, beheert zo’n 100.000 hectare ‘echte natuur’. Daar kunnen wilde planten en soorten leven waar ze werkelijk thuis horen.

Verdichting als kans
Stedelijke verdichting vraagt volgens Biesmeijer wel extra aandacht voor natuurinclusiviteit. ‘We moeten blijven nadenken over welke soorten je kan of wil hebben. Is het leuk voor de mens én de natuur? We moeten onthouden dat we groen inschakelen als partner om de biodiversiteit te herstellen en te verbeteren.’ Stadsnatuur heeft een bodem- en ecosysteem nodig, zegt Biesmeijer, en dat vraagt om voldoende ruimte. In het algemeen zit de mens de natuur letterlijk enorm in de weg. Duizenden woningen drukten het stadsgroen jarenlang in het nauw. Maar verdichting op zich is niet erg, zegt Biesmeijer. Het is juist een kans om ruimte voor groen vrij te spelen. Verdichten betekent namelijk minder afstand tot voorzieningen en daardoor minder noodzaak voor auto’s en bijbehorende infrastructuur, waaronder parkeergelegenheid en autowegen. En bij meer hoogbouw blijft meer ruimte over om grootschaliger groen aan te leggen.

‘In de ecologie kennen we weinig theorieën, maar wel de eilandtheorie uit de jaren zestig. Bijna alle natuur is gebaat bij grotere stukken ruimte. Iedereen roept nu over het leggen van verbindingen, maar de grootte van de natuur doet er het meest toe.’ Als voorbeeld haalt Biesmeijer de stad New York aan. De miljoenenstad is een goed voorbeeld van een verdichte stad met hoogwaardige voorzieningen en desondanks mooie grote parken waar soorten hun leefgebied vinden. Ook in Leiden, thuis voor veel studenten en kenniswerkers, liggen veel kansen voor de vergroening van bijvoorbeeld industrieterreinen. Door ook daar de hoogte in te bouwen, ontstaat ruimte voor open en innemende parken.

Het sentiment van ‘liever niet bouwen, voorkeur voor groen’, een geluid uit de hoek van natuurambassadeurs, werkt daarom niet per se in het voordeel van de biodiversiteit. Het is volgens Biesmeijer niet of-of, maar en-en.

Het sentiment van ‘liever niet bouwen, voorkeur voor groen’, een geluid uit de hoek van natuurambassadeurs, werkt daarom niet per se in het voordeel van de biodiversiteit. Het is volgens Biesmeijer niet of-of, maar en-en. ‘Net zoals mensen denken aan onze eigen infrastructuur, moet je gelijktijdig ook denken aan groene infrastructuur.’

Sommige partijen doen dat al. Zo realiseerde Dura Vermeer in Flevoland een windmolenpark. Zij keken daarbij naar grondbewegingen en dachten aan de voorkant al na over hoe zij daar voor groene maatregelen op in konden spelen. ‘In een ander project speelde dezelfde opgave bij het graven van kanalen. Toen ik vroeg waarom er pas achteraf werd nagedacht over groen, bleef het stil.’

Toewerken naar grotere, groenere plekken in de stad betekent overigens niet dat vergroenen op balkons en dakterrassen geen winst oplevert. ‘Omdat het in Nederland zo slecht met de biodiversiteit gaat, hebben alle inspanningen zin’, zegt Biesmeijer. Onderbroken natuur wordt door insecten wel degelijk gezien als één natuurgebied. Een aantal planten op een aantal balkons maakt voor bijen en andere insecten alsnog een goed leefgebied.

Stad van de toekomst
De stad van de toekomst mag ook naar buiten uitbreiden, stelt Biesmeijer. Dat heeft te maken met grondprijzen binnen en buiten de stad. ‘Al met één hectare verstedelijking van agrarische grond komt een grote waardesprong tot stand. Met het geld dat je daarmee verdient, kun je een veelvoud aan nieuwe, échte natuur bekostigen op plekken waar nu nog intensieve landbouw plaatsvindt.’

De ecoloog noemt het veenweidegebied waar nu nog intensieve veeteelt wordt gepleegd ook wel ironisch ‘grasfalt’. Door een klein deel daarvan om te zetten naar natuurinclusieve stad, is de natuur volgens hem juist geholpen.

Maar er is lef nodig om op systeemniveau te denken, aldus Biesmeijer. Dat is wel noodzakelijk voor de toekomstige stad. ‘Iedereen heeft het erover dat de bodem de basis is, maar het is het systeem dat centraal staat. Het geheel moet kloppen. Soms start je met de bodem, soms begin je met een boom en schimmels. Dan kan de bodem later volgen.’