Merwede gaat voor binnenstedelijke vergroening op ongekende schaal - KAN bouwen
Utrecht

Merwede gaat voor binnenstedelijke vergroening op ongekende schaal

De gebiedsontwikkeling Merwede in Utrecht wordt bijzonder, daar bestaat geen twijfel over. Geheel autovrij, veel aandacht voor biodiversiteit, klimaatadaptatie, circulariteit en social design. De schaalgrootte is ook uniek, zeker voor een binnenstedelijke ontwikkeling. We hebben het over zo’n 6.000 woningen.

Hoe wordt de vergroening van Merwede aangepakt? Hoe zorg je ervoor dat tien verschillende ontwikkelaars samenwerken aan één geïntegreerd ecologisch systeem, waar mussen, egels, bijen en bittervoorns zich graag vestigen? En hoe zit het met de biotoop voor de mens?

Het Merwede LAB, een gezamenlijk initiatief van de gemeente Utrecht en de tien projectontwikkelaars, speelt een belangrijke rol bij deze vraagstukken. Het LAB zoekt naar toepasbare innovaties om de ambitieuze doelstellingen van Merwede waar mogelijk verder aan te scherpen. Het LAB richt zich op de thema’s duurzame energie, circulair bouwen, social design en gezond stedelijk leven, in een toekomstbestendig gebied dat rijk is aan water, flora en fauna.

KAN is te gast bij het Merwede LAB voor een rondetafelgesprek over de groenblauwe aspecten van de gebiedsontwikkeling. We praten met Mirjam Schmüll (Programmamanager Merwede LAB), ecoloog Maikel Aragon van den Broeke (TAUW BV), ontwikkelaar Elies Koot (Boelens de Gruyter) en landschapsarchitect Brigitta van Weeren (LOLA Landscape Architects).

Maikel is door Merwede LAB ingehuurd om de ecologische ambities uit het stedenbouwkundig plan concreet te maken. “Vorig jaar hebben we een plan gemaakt dat de ecologische bouwstenen voor Merwede beschrijft. Daarbij richten we ons op het faciliteren van de zogenaamde Big Five van Merwede: vleermuizen, vogels, vissen, egels en bijen. Die groepen zijn verder uitgewerkt naar negen concrete doelsoorten, te weten: grote klokjesbij, citroenvlinder, tjiftjaf, egel, gierzwaluw, huismus, gewone dwergvleermuis, laatvlieger en de bittervoorn. Vervolgens hebben we gekeken naar de aantallen nestkasten en andere voorzieningen die nodig zijn om tot duurzame populaties van die soorten te kunnen komen. Voor de ontwikkelaars is, per bouwblok, uiteindelijk een concrete ecologische opgave gepresenteerd”

“Momenteel zijn we bezig om de ontwikkelaars te begeleiden, om ze waar nodig te helpen met hun ontwerpen en de resultaten te toetsen op basis van de opgave. De schaal waarop dat gebeurt, in combinatie met de systeemgerichte ecologische aanpak, is wel vernieuwend te noemen. We kijken op een integrale manier naar de openbare ruimte, de binnentuinen en de maatregelen in de gevels en op de daken.”

Dat is dus een heel andere aanpak dan de puntensystemen die sommige gemeentes hanteren
Maikel Aragon van den Broeke: “Het nadeel van zo’n puntensysteem is dat het kan uitnodigen tot ‘shoppen’. Je moet een bepaald aantal punten scoren, en dan gaat men toch al snel kijken welke onderdelen gezien de technische haalbaarheid en de financiële aspecten het makkelijkst zijn in te passen in hun bestaande plannen. Je stuurt dan dus niet op een goed totaalpakket voor bepaalde doelsoorten, iets wat we bij Merwede op basis van de systeemgerichte ecologische aanpak juist wél doen.”

 

Het Merwede LAB heeft ervoor gezorgd dat die integrale werkwijze van de grond kwam, in overleg met TAUW, de ontwikkelaars en de architecten. Maikel heeft echt gespard met onze architecten en landschapsarchitecten.

Elies Koot: “Bij het begin van het project lag deze aanpak er nog niet. De ambities die in het bestemmingsplan stonden waren lang niet zo concreet. Er stond bijvoorbeeld wél in dat de helft van de daken groen moest worden, op basis van inheems groen. Maar het Merwede LAB heeft ervoor gezorgd dat die integrale werkwijze van de grond kwam, in overleg met TAUW, de ontwikkelaars en de architecten. Maikel heeft echt gespard met onze architecten en landschapsarchitecten.

Mirjam Schmüll: “Iedereen heeft een beeld bij de Merwede-biotoop, maar hoe vertaal je dat naar concrete stappen, en welke handreikingen heb je daarbij nodig? Die vragen heeft het Merwede LAB opgepakt. En we hebben ervoor gezorgd dat Maikel contact heeft en houdt met alle ontwikkelaars.”

Maikel Aragon van den Broeke: “In de ecologische opgave staat om hoeveel gewenste nestkasten het gaat en wat de hoogtes en de oriëntaties moeten zijn. Uiteindelijk is het aan de architecten en landschapsarchitecten om dat goed in het ontwerp te krijgen. Het punt is dat het allemaal met elkaar in verbinding staat. Een verlichte gevel of een balkon met lichtuitstraling kan al snel een negatief effect hebben op een vleermuisverblijf. Dat luistert vrij nauw. Een lastig thema is bijvoorbeeld het inpassen van de verblijfplaatsen van laatvlieger, een vleermuissoort. Dat kan namelijk niet makkelijk met standaard kastjes in de gevel worden opgelost. Daarover hebben we extra overleg gevoerd met de ontwikkelaars en we hebben er zelfs een extra handleiding voor geschreven die aangeeft hoe je dat technisch kunt oplossen.”

 

Feitelijk is Merwede in ecologisch opzicht ook een pilot-project. Een deel van de maatregelen die wij voorstellen hebben zich nog niet kunnen bewijzen, omdat ze nog nooit op deze schaal zijn gemonitord. Daarom is monitoring na realisatie heel belangrijk.

“Feitelijk is Merwede in ecologisch opzicht ook een pilot-project. Een deel van de maatregelen die wij voorstellen hebben zich nog niet kunnen bewijzen, omdat ze nog nooit op deze schaal zijn gemonitord. Daarom is monitoring na realisatie heel belangrijk. Je wil straks weten of die neststenen op de oostgevel nou echt goed gebruikt worden door de huismussen.”

“Als het gaat om de absolute aantallen dieren die we hier naartoe willen trekken, baseer je je enerzijds op ervaring en anderzijds op literatuur over realistische dichtheden. Zo wordt 15 broedparen per hectare in Merwede gezien als een goede en realistische dichtheid voor huismussen. In het ontwerp moet je dan het aantal neststenen dat je plaatst wat ruimer nemen, omdat niet alle stenen gelijktijdig in gebruik worden genomen.”

Zijn ontwikkelaars ook verantwoordelijk voor de openbare ruimte of neemt de gemeente dat helemaal op zich?
Brigitta van Weeren: “De gemeente zorgt voor de openbare ruimte, in goede afstemming met de ontwikkelaars. In ieder bouwblok heb je een collectieve binnentuin die beheerd wordt door de ontwikkelaar. Het fijnmazige openbare ruimte netwerk, het Merwedepark, de pleinen en de binnentuinen vormen gezamenlijk de buitenruimte van Merwede. Ondanks dat er verschillende beheergrenzen zijn, ontwerpen we het gebied zodanig dat door middel van intuïtieve navigatie de verschillende ruimtes op een vanzelfsprekende manier met elkaar verbonden zijn. De overgangsgebieden, waar de openbare ruimte raakt aan de binnentuinen, zijn daarbij cruciaal.”

Elies Koot: “Wij hebben bijvoorbeeld in één blok een heel schaduwrijke tuin en die wordt ingericht op de egel, dus dan krijg je hekken met egelpoortjes, want die egel moet wel de openbare ruimte in kunnen. Dat probeer je goed op elkaar af te stemmen.”

Wordt er al gepraat over het beheer van de openbare ruimte?
Elies Koot: “Er wordt zeker al over gepraat bij de gemeente, maar ook daar is vernieuwing nodig om te komen tot een beheerplan dat past bij dit ontwerp.”

 

Het normale beheerniveau is afgestemd op een straat met auto’s met wat groen, dus het beheerniveau voor een autovrije wijk is een nieuw gegeven, daar liggen nog uitdagingen.

Brigitta van Weeren: “Het normale beheerniveau is afgestemd op een straat met auto’s met wat groen, dus het beheerniveau voor een autovrije wijk is een nieuw gegeven, daar liggen nog uitdagingen.”

Maar de beheer afdeling heeft ook te maken met een Leidraad Inrichting Openbare Ruimte die geldt voor de hele gemeente. Dus als je naar een meer ecologische manier van beheer wil moet je ofwel het hele handboek herschrijven, ofwel een pilot-locatie aanwijzen. Hoe gaan jullie daarmee om?
Elies Koot: “Dit soort discussies spelen binnen Merwede bij meerdere onderwerpen. We zijn een nieuwe typologie aan het uitvinden. Niet alleen qua groenbeheer, maar bijvoorbeeld ook qua type paden en de materialisatie die daarbij hoort. Wij zeggen dat je het moet zien als wonen in een park, of in een stadsnatuurgebied.”

Brigitta van Weeren: “Ruim de helft van de openbare ruimte is groen, dus dat is echt heel anders dan een standaard straat waar dat misschien tien procent is. Er zijn flinke verschillen qua beheer, maar dat geldt niet alleen voor het beheer van groen. Bereikbaarheid, met welk materieel dan ook, is lastiger. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor gevelonderhoud en glazenwassers, daarom is het principe dat dit zoveel mogelijk vanaf en vanuit de bebouwing zelf wordt gedaan. Je moet niet vervallen in de standaard maar passende oplossingen vinden die passen bij het karakter van deze nieuwe autovrije wijk.”

Mirjam Schmüll: “Ik heb zelf gemerkt dat de afdeling beheer van de gemeente Utrecht hiervoor openstaat, men wil mee denken en mee innoveren. Het is anders, en mogelijk ook lastiger, maar iedereen ziet in dat de opgave om binnenstedelijk te verdichten vaak gepaard zal gaan met minder auto’s op straat.”

 

Ik denk dat Utrecht al best ver is met het aanwijzen van plots waar ecologisch beheer aan wordt gekoppeld. Ze hebben bijvoorbeeld de maaikaart, een online geografisch systeem waarin je kunt terugvinden welk beheer waar wordt toegepast.

Maikel Aragon van den Broeke: “Ik denk dat Utrecht al best ver is met het aanwijzen van plots waar ecologisch beheer aan wordt gekoppeld. Ze hebben bijvoorbeeld de maaikaart, een online geografisch systeem waarin je kunt terugvinden welk beheer waar wordt toegepast. Dat kan voor Merwede ook worden bepaald en vervolgens toegepast.”

Jullie hebben een hoge ambitie neergelegd in je plannen. Zien jullie een risico dat daar gedurende de rit nog op beknibbeld gaat worden?
Elies Koot: “Vooral in de uitvoering zie ik wel risico’s. Je hebt een aannemer of hovenier nodig die dit met liefde en zorg gaat aanleggen. En een warme overdracht naar de toekomstige eigenaar is ook heel relevant om de geest van de plannen voort te zetten.”

Maikel Aragon van den Broeke: “Het is belangrijk dat je in elk stadium de vinger aan de pols houdt. Dat doen we nu goed door in de ontwerpfase betrokken te worden, maar ook in de uitvoering en zelfs het beheer is het van belang dat een ecoloog tenminste meekijkt. Ook al staat het nog zo goed beschreven, het kan toch snel misgaan.”

Brigitta van Weeren: “Daarnaast merken we dat er in de openbare ruimte veel claims zijn. Niet alleen qua ecologie, maar ook spelen, waterberging, mobiliteit enzovoort. Wij zien vooral het risico van versnippering. Daarom kijken we hoe we het groen robuust kunnen houden, bijvoorbeeld door te zeggen dat het minimaal 4 bij 4 meter groot moet zijn. Dat blijft een uitdaging. Een van de vragen is hoe je woningen en hoofdentrees kunt ontsluiten zonder al te veel verharding te maken. Normaal heb je gewoon een straat en daar ga je groen in plaatsen, maar wij draaien het om. We beginnen met een compleet groene mat waarin we vervolgens zo weinig mogelijk verharding plaatsen. Dat moet je scherp in de gaten blijven houden.”

Elies Koot: “Het is ook vrij ingewikkeld om nutspartijen als Stedin daarin mee te krijgen. Wij hadden bijvoorbeeld kabels en leidingen in de binnentuinen liggen met groen eroverheen maar dat mag niet, want zij moeten erbij kunnen, dus dan willen ze of tegels of gras, maar geen beplanting.

Brigitta van Weeren: “In de straten is dit overigens niet het geval. De kabels en leidingen volgen hier het principe van het gewenste ontwerp, dus groen tegen de gevel en een pad in het midden.”

 

We kijken goed naar dubbel ruimtegebruik. Dus een natuurspeelplaats is er voor kinderen, maar het zand kan ook perfect zijn voor een zandbad voor de mussen.

Mirjam Schmüll: “Maar ook in de binnentuinen heb je dus concurrentie: je wil bijvoorbeeld bankjes in de zon hebben, terwijl dat ook vaak goede plekken zijn voor verschillende diersoorten. Daar moet je een balans in vinden. We kijken ook goed naar dubbel ruimtegebruik. Dus een natuurspeelplaats is er voor kinderen, maar het zand kan ook perfect zijn voor een zandbad voor de mussen.”

Als we kijken naar de klimaatadaptieve normen waaraan het project moet voldoen, hoe zit het dan bijvoorbeeld met hitte?
Brigitta van Weeren: “In Utrecht moet er op 200 meter afstand van elke voordeur een schaduwplek zijn van 200 vierkante meter: schaduw van gebouwen, of van bomen. Doordat we zoveel groen en bomen in de wijk hebben komen we ver boven die norm uit. Daarnaast moeten alle belangrijke fiets- en wandelroutes 40 procent schaduw hebben.”

 

Hoe gaan jullie om met waterberging?
Elies Koot: “Er ligt een aantal eisen over de hoeveelheid water die je moet bergen, en over vertraagde afvoer. Dat hebben wij vanaf het begin integraal mee ontworpen. Al het water wordt afgevoerd naar de binnentuin, in de volle grond. Daar ligt een wadi, die we heel zichtbaar hebben gemaakt in het ontwerp. En we hebben regentonnen die de bewoners stimuleren om de planten water te geven in droge periodes. We maken ook gebruik van retentiedaken met de juiste beplanting, dus enerzijds houden ze veel water vast, en anderzijds zijn ze goed bestand tegen droogte.

Het Merwede LAB kijkt ook naar circulariteit, dus waarschijnlijk gaan jullie iets doen met de bomen die gekapt moeten worden?
Brigitta van Weeren: “Ik noemde net al de bomenbalans – dus voor iedere boom die gekapt wordt komt er een boom terug. Maar we gaan ook heel wat bomen verplanten. De bomen die echt gekapt moeten worden gaan we hergebruiken in het gebied. Bijvoorbeeld in de natuurspeelplaatsen en voor meubilair. In een kapvergunning staat ook omschreven hoe het hout hergebruikt wordt. Maar het uitgangspunt is dat we zoveel mogelijk grote, bestaande bomen willen behouden. Die zijn immers veel waardevoller dan jonge aanplant.”

De extra strenge BENG 3-eisen in combinatie met de eisen op het gebied van groene daken zorgen voor problemen omdat je te maken hebt met torens.

Tenslotte: kunnen jullie in deze fase al lessen met ons delen?
Elies Koot: “Wat ik lastig vind is dat al die ambities, dus BENG-niveau, klimaatadaptatie, biodiversiteit én goede plinten maken, soms in strijd zijn met elkaar. Aan de voorkant had iedere discipline toch wel z’n eigen stokpaardje, en uiteindelijk geldt dan het recht van de zwaarste ambitie. Wat je ziet in Merwede is dat hier een bovenwettelijke afspraak over BENG is gemaakt, die bepalend blijkt te zijn bij het maken van keuzes en afwegingen. De extra strenge BENG 3-eisen in combinatie met de eisen op het gebied van groene daken zorgen voor problemen omdat je te maken hebt met torens. We komen gewoon dakruimte tekort en in die zin streven de regels hun doel voorbij. Je kunt dus niet zeggen dat we zijn gestart op basis van een gedeelde, overkoepelende doelstelling en dat daar een optimaal concept uit is gerold. Maar ik denk dat we het desondanks in Merwede toch voor mekaar hebben gekregen om zo integraal mogelijk te ontwerpen. Het LAB heeft daar een heel belangrijke rol bij gespeeld.”

Mirjam Schmüll: “Het blijft lastig, want aan energie kun je harde getallen koppelen, en ook aan circulariteit kun je redelijk harde getallen koppelen. Bij biodiversiteit is het al wat minder scherp. En als we het over social design hebben wordt het nog lastiger. Dan gaat het over de verbinding tussen mensen, gezondheid. Hoe meet je dat? Maar we gaan in Merwede wél op al die thema’s sturen.”

Vlnr Mirjam Schmüll, Elies Koot, Maikel Aragon van den Broeke, Anton Coops, Brigitta van Weeren

“Het mooie van het LAB is dat we een onafhankelijke positie hebben tussen de gemeente en de eigenaren en ontwikkelaars. En daarnaast geven we ook de ruimte om te innoveren, wat ertoe geleid heeft dat we die mooie, maar soms ook wat wollige ambitie die in het stedenbouwkundig plan staat, op deze schaal kunnen vertalen naar concrete maatregelen en toepassingen. En deze handvatten geven we vervolgens mee aan alle ontwikkelaars. Zo bouwen we samen aan een toekomstbestendige, biodiverse en gezonde wijk voor mens én dier.”

Merwede in cijfers

Hittestress
In Merwede hebben we minimaal 40% schaduw op belangrijke fiets- en voetgangersroutes. Er zijn veel koele verblijfsplekken van minimaal 200m2 schaduw tijdens de zomer, op 200 meter afstand van elke voordeur in Merwede. We zitten hiermee ver boven de norm van de gemeente Utrecht.

Waterberging
We maken 1 hectare aan wadi’s in de openbare ruimte in Merwede fase 1, waardoor de openbare ruimte is losgekoppeld van het HWA (hemelwaterafvoer).

Openbaar groen
Van de openbare ruimte is 55% groen in Merwede fase 1.

Bomen
In Merwede komen er 600 bomen, waarvan een derde deel te behouden bestaande bomen zijn. We hebben de ambitie om 100 bomen te verplanten in en rond het plangebied. Het hout van de bomen die wel gerooid worden, wordt hergebruikt. Een deel van het hout gaat naar Stichting Bouwloods in Utrecht. Daarnaast worden de gekapte bomen gebruikt in Merwede zelf, voor bijvoorbeeld natuurspeelplaatsen of dood hout ter bevordering van ecologie. Bij de kap worden kap instructies meegenomen zodat het geschikt is voor het type hergebruik. Groenafval dat vrijkomt bij zowel bouw als beheer wordt ook als grondstof ingezet, voor het maken van bijvoorbeeld houtrillen en compost.

Doelsoorten
Voor alle acht de doelsoorten zijn realistische/gewenste dichtheden bepaald op basis van de literatuur en eigen ervaringen. Hieronder in de tabel deze dichtheden.

Doelsoort Gewenste dichtheid individuen Gewenste dichtheid nest-/voortplantingsplekken
Grote klokjesbij 175 individuen / hectare Minimaal 11x voortplantingsplek met tenminste 1250 holtes
Citroenvlinder 20 individuen / hectare Ca. 10 waardplanten / hectare
Huismus 50 individuen / hectare Ca. 15 nesten / hectare
Tjiftjaf 2,5 individuen / hectare Ca. 0,67 broedparen / hectare
Egel 0,5 individuen / hectare Ca. 1 verblijf / hectare
Gierzwaluw 10 individuen / hectare Ca. 5 nestplaatsen / hectare
Gewone dwergvleermuis 20 individuen / hectare Ca. 5 verblijfplaatsen / hectare
Laatvlieger 10 individuen / hectare Ca. 3 verblijfplaatsen / hectare

Tekst: Anton Coops
Beeld: LOLA Landscape Architects, Boelens de Gruyter
Foto’s: Wunderlust Fotografie